Alocasia is een populaire kamerplant die vooral gewild is vanwege zijn opvallende bladeren. Daar komt ook de alternatieve benaming olifantsoor vandaan, want bij sommige soorten kunnen de bladeren wel meer dan een meter lang worden. Hoe zorg je bij alocasia’s voor een goede groei, waar kun je deze kamerplanten kopen en waar moet je dan op letten? Dat en meer bespreken we in dit artikel in vier punten:
- Inleiding: wat is Alocasia (olifantsoor) voor plant?
- Verzorging Alocasia (olifantsoor)
- Alocasia (olifantsoor) kopen: waar moet je op letten en waar kan het?
- Reacties (8)
1. Inleiding: wat is Alocasia (olifantsoor) voor plant?
Alocasia’s duiken steeds vaker op in de Nederlandse huiskamer. Eigenlijk is dat best opvallend, want van oorsprong komen deze planten alleen voor aan de andere kant van de wereld, in tropisch Azië en Australië. Hoe de natuurlijke omgeving van olifantsoren er precies uitziet, hoe ze daar groeien en welke verschillende soorten er allemaal bestaan bespreken we hieronder.
1.1 Habitat
Alocasia is een groot geslacht van aronskelkachtigen dat voorkomt in een groot deel van tropisch en subtropisch Azië, van Zuid-India, China en Taiwan tot aan Indonesië, de Filippijnen en tropisch Noordoost-Australië. De planten komen vooral voor in de laaggelegen delen van tropische regenwouden en moerassige laaglanden.
De meeste soorten groeien idealiter in een typisch seizoensloos tropenklimaat: altijd warm, altijd nat. Dat betekent dat de ondergrond jaarrond vochtig is, de luchtvochtigheid altijd hoog tot zeer hoog en de temperaturen gewoonlijk zo tussen de 20 en 35 graden Celsius zullen liggen – ook ’s nachts.
Verder hebben alocasia’s over het algemeen een voorkeur voor lichte plekken. Ze groeien bijvoorbeeld niet midden in het tropische regenwoud, waar het zeer duister kan zijn, maar aan de rand, op open plekken en dergelijke. In tegenstelling tot veel andere (relatief) laagblijvende tropische bladplanten hebben ze dan ook een vrij hoge lichtbehoefte in de huiskamercultuur.
1.2 Groeiwijze
De kritische lezer zal bij de vorige alinea z’n wenkbrauwen misschien even hebben gefronst. Alocasia’s laagblijvend? Bij sommige soorten zijn alleen de bladeren al metershoog!
Toch is dat geen onterechte karakterisering van de groeiwijze van deze planten. De meeste soorten groeien namelijk als bodembedekkers, zonder of met een slechts zeer minimaal stammetje. De bladeren komen dan direct uit de grond. Alleen de grootste alocasiasoorten vormen een (doorgaans onvertakte) stam van maximaal enkele meters hoogte. Groot voor de huiskamer, erg bescheiden in vergelijking met de tropische woudreuzen in wiens schaduw ze in het wild staan. De details bespreken we verderop in dit artikel bij het kopje Soorten.
Bovendien, of ze nu wel of geen stammetje vormen, het meest onderscheidende uiterlijke aspect van deze planten is hoe dan ook hun loof. De pijl- tot hartvormige bladeren vertonen een fraaie glans, staan aan mooi stevige en lange bladstelen en hebben vaak opvallend dikke, decoratieve nerven. Maar vooral: ze kunnen heel erg groot worden. Ook gewoon in de huiskamercultuur. Sommige alocasia’s krijgen bladeren van wel een meter lang en breed, met een nog langere bladsteel.
Zoals we bij ons artikel over de nauw verwante Colocasia in meer detail hebben uitgewerkt, zijn er maar heel weinig kamerplanten die zulke enorme bladeren kunnen krijgen: naast de andere olifantsoren (Colocasia en Xanthosoma) eigenlijk alleen bananenplanten (Musa) en paradijsvogelplanten (Strelitzia). Interieurontwerpers beschouwen alocasia’s dan ook als geweldige eyecatchers, echte statementplanten zogezegd.
Met zulke grote bladeren is het geen wonder dat alocasia’s ook ondergronds fors ontwikkeld zijn. Naast stevige witte wortels hebben de meeste soorten een opvallend verdikte wortelstok of -knol. Bij bepaalde soorten is deze, na lang koken, eetbaar, net zoals van de taro (Colocasia). De reuzentaro (Alocasia macrorrhizos) wordt hier zelfs speciaal om geteeld. De taro’s van deze plant kunnen meer dan een halve meter lang worden en tientallen kilo’s wegen.
Alocasia’s kunnen ook bloeien, met typische, eigenlijk weinig opvallende aronskelkbloemen. Zie voor een nadere beschrijving en foto’s het kopje Bloeiwijze verderop in dit artikel.
1.3 Soorten
Er zijn circa 100 soorten Alocasia gedocumenteerd in het wild. Lang niet al deze soorten zijn hier beschikbaar als kamerplanten, maar daar staat tegenover dat er ook heel wat kruisingen en cultivars in de handel zijn. Al met al is er dus een behoorlijk fors assortiment. Hieronder geven we van elke soort die je in de handel tegen zou kunnen komen een korte omschrijving. Eerst de echte soorten, daarna volgen de kweekvormen.
Alocasia baginda is een vrij klein blijvende soort met ovaalronde, sterk gebobbelde bladeren. De bladeren hebben daarnaast een opvallende glans. Deze soort groeit zonder echt een stammetje te vormen.
A. cucullata wordt vaak aangeboden als jonge plant, met korte, enigszins kruipende stengels. Op latere leeftijd ontwikkelt A. cucullata een stevige, verdikte stam. De bladeren staan op zeer lange bladstelen – bij volwassen exemplaren zo een halve meter of meer – en zijn hartvormig, uitlopende in een fraaie spitse punt. De bladeren zijn glanzend frisgroen.
A. cuprea heeft behoorlijk veel weg van A. baginda, maar de bladeren zijn nog wat decoratiever. Ze hebben namelijk een koperrode glans (althans, zo omschreef de naamgever het, want dat is de letterlijke vertaling van het Latijnse cuprea), en vooral de onderkant van de bladeren is roodkleurig. Soms ziet het er haast een beetje onecht uit, plasticachtig zelfs.
A. gageana is eigenlijk in alle opzichten gelijk aan de veel bekendere A. macrorrhizos, alleen blijft-ie wat kleiner en zijn de bladeren langs de buitenkant wat sterker gegolfd. Zie verder dus bij A. macrorrhizos iets verderop in dit artikel.
A. lauterbachiana heeft voor een alocasia een zeer opvallende bladvorm: lang en smal, lancetvormig, met decoratieve golfvormige insnijdingen langs de randen. Omdat de bladeren daarbij ook nog eens flink rechtop staan en aan de onder- en bovenkant verschillend gekleurd zijn (respectievelijk zilvergroen en bordeauxrood) lijkt A. lauterbachiana vanaf een afstandje eigenlijk nog het meeste op een calathea. De bladeren van A. lauterbachiana ontspringen echter duidelijk vanuit een centrale plaats, hoewel de bladrozet eigenlijk niet doorgroeit in een stammetje, en zijn fors groter dan die van een typische calathea, tot meer dan een meter lang.
A. macrorrhizos (synoniem: A. macrorrhiza) krijgt zijn naam van zijn grote wortelstokken (zie ook het kopje Groeiwijze eerder in dit artikel). Die zijn, met een maximale lengte van een halve meter bij een gewicht van enkele tientallen kilo’s, inderdaad reusachtig. Dat geldt ook voor de rest van deze plant. Hoewel er meerdere alocasiasoorten zijn die te groot kunnen worden voor de huiskamercultuur, spant A. macrorrhizos duidelijk de kroon. De bladeren van deze ultieme olifantsoor kunnen een meter lang en breed worden, aan bladstelen van minstens dezelfde lengte. En dan kan A. macrorrhizos ook nog eens een stam vormen van anderhalf à twee meter hoog, in uitzonderlijke gevallen zelfs tot vijf meter. Dat de bladeren geen wilde kleuren hebben maar gewoon frisgroen zijn nemen we dan maar op de koop toe. Sterker nog, eigenlijk versterkt dat het effect alleen maar.
A. odora is te beschouwen als het (iets) kleinere broertje van A. macrorrhizos. De bladeren en bladstelen samen worden niet veel meer dan een meter lang, maximaal anderhalf. En hoewel hij op termijn een stam vormt, wordt deze zelden meer dan een halve meter hoog (zie ook de afbeelding bij het kopje Verzorging iets verderop in dit artikel). Daarmee is deze olifantsoor dus alsnog een formidabele plant voor in de huiskamer. Overigens heeft de soortnaam odora betrekking op de welriekende bloemen. Dat is heel bijzonder voor een aronskelkachtige, die doorgaans in het beste geval bloemen hebben die eigenlijk nergens naar ruiken, en in het slechtste geval – tja, laten we zeggen dat veel soorten met hun geur proberen om aasvliegen, de natuurlijke bestuivers, proberen te lokken…
A. sanderiana is één van de twee soorten waar de veel bekendere kruisingen A. x amazonica en A. ‘Polly’ uit zijn ontstaan (zie iets verderop in dit artikel). De bladeren zijn iets smaller en minder of niet gegolfd, maar verder zijn de verschillen minimaal.
A. wentii lijkt op A. odora, maar vormt niet echt een stam. Bovendien hebben de bladeren een fraaie rode tint, vooral de onderkant. Bij jonge exemplaren is dit overigens duidelijk opvallender dan bij oudere A. wentii’s, zoals de plant op de foto hierboven.
A. zebrina valt vooral op door zijn bladstelen. Die zijn niet alleen veel langer dan de breed pijlvormige bladeren, maar hebben bovendien een zeer decoratieve tekening. Donkergroene en lichtgele vlekken of banden wisselen elkaar af in een zebrapatroon. Daarentegen zijn de bladeren eenvoudig egaalgroen. Vaak zie je A. zebrina in de winkel als een kleine plant, maar uiteindelijk kan hij behoorlijk fors uitgroeien, tot ruim meer dan een meter hoog. De lange, ranke bladstelen ontspringen uit een centraal punt, maar A. zebrina vormt niet of nauwelijks stammetjes.
Naast deze echte soorten zijn er nog heel wat verschillende kweekvormen en hybrides verkrijgbaar. De meest algemene zijn:
- Alocasia x amazonica (ook: A. amazonica): met vrij smalle, langwerpige bladeren en enigszins gegolfde bladranden. Het donkergroene blad wordt doorsneden door opvallend dikke, witte nerven, die deze kruising (ontstaan uit A. sanderiana en A. lowii) zijn bijnaam ‘skeletplant’ hebben opgeleverd.
- ‘Bambino Arrow’: een dwergvorm van de skeletplant, met wat meer afgeronde bladeren.
- ‘Black Velvet’: een kleine soort met afgeronde, donkergroene tot roodachtige bladeren, die enigszins fluwelig ogen. De bladnerven zijn breed en roomwit.
- ‘Calidora’: als A. macrorrhizos.
- ‘Calidora Variegata’: idem, maar dan gevariegeerd, dus met grote roomwitte vlekken op het blad. Er kan een grote variatie in de bladtekening zijn. Bij sommige soorten is het wit redelijk verspreid in diverse wat kleinere vlekken, zoals op de foto hieronder, maar het kan ook voorkomen dat de helft van het blad wit is. Soms is zelfs het hele blad wit, als de plant goed veel licht krijgt. Heel spectaculair!
- ‘Curly Bambino’: een skeletplantachtige soort, maar dan kleiner, met wat meer gegolfde bladeren. De bladstelen kunnen een bijzondere rozeachtige tint hebben. Het geheel heeft behoorlijk veel weg van A. ‘Pink Dragon’ (zie hieronder), maar dan iets minder opvallend.
- ‘Dwarf Amazonica’: een dwergvorm van de skeletplant, A. x amazonica.
- ‘Dragon Scale’: een kweekvorm van A. baginda met een nog opvallendere glans op de bladeren. De bladeren krijgen daardoor iets onechts; volgens de naamgever zien ze eruit als een drakenhuid.
- ‘Frydek’: een fraaie variant van de skeletplant met een fluwelige glans op de bladeren.
- ‘Green Velvet’: als A. ‘Frydek’, met wat lichter groene bladeren.
- ‘Pink Dragon’: een vrij kleine skeletplantachtige soort met wat rondere, plattere bladeren en lichtroze bladstelen.
- ‘Polly’: als A. x amazonica, met uitgesproken gekartelde bladranden.
- ‘Portadora’: als A. macrorrhizos, maar dan met opvallend gegolfde bladranden en iets puntigere bladeren. Zie ook de afbeelding helemaal aan het begin van dit artikel.
- ‘Princess’ (ook: A. ‘Yucatan Princess’): op het oog een kruising tussen A. baginda en A. macrorrhizos, met de vorm en omvang van A. macrorrhizos, maar met kleinere bladeren en de roodachtige bladstelen en de opvallende, bijkans plasticachtige glans van A. baginda.
- ‘Red Secret’: een kleinblijvende, nadrukkelijk rood aangelopen kweekvorm van A. cuprea.
- ‘Sarian’: als A. zebrina. Bij een goede verzorging kunnen de schattige plantjes op de foto manshoog uitgroeien.
- ‘Silver Dragon’: een variant van A. baginda met een zilverachtige glans.
- ‘Stingray’: vanaf een afstandje gelijkend op A. macrorrhizos, maar met wat kleinere, ronde bladeren. Dichterbij gekomen blijken de bladeren echter uit te lopen in een opvallende punt, die doet denken aan een stingray, een pijlstaartrog.
2. Verzorging Alocasia (olifantsoor)
Door hun grote, stevige bladeren komen alocasia’s best wel robuust over, maar in de huiskamercultuur blijkt dat al snel schone schijn te zijn. Want vergis je niet: dit zijn behoorlijk veeleisende kamerplanten. Daarmee willen we echter niet zeggen dat ze maar beter niet kunt nemen. Bij een goede verzorging zijn alocasia’s namelijk echt een aanwinst voor je interieur. Je moet er alleen rekening mee houden dat er een aantal specifieke aandachtspunten is als je wilt zorgen voor een goede groei. Daarom bespreken we deze punten hieronder uitgebreid.
2.1 Water geven
Dit zijn tropische planten met grote bladeren, dus ze lusten best een slokje. ’s Zomers mag je rijkelijk gieten. Laat de potgrond niet uitdrogen en houd er rekening mee dat grote exemplaren in een warme zomer meerdere keren per week een gietbeurt nodig kunnen hebben.
’s Winters, als de planten niet meer hard in de groei zijn, moet je de watergift matigen. Langdurig heel natte wortels bij temperaturen lager dan 15 graden is namelijk een omstandigheid die tot wortelrot kan leiden. Geef daarom idealiter ook geen ijskoud water, maar lauwwarm.
2.2 Temperatuureisen
Hoewel zeker de nieuwere kweekvormen minder veeleisend zijn, zijn alocasia’s over het algemeen erg gevoelig voor koude. Sommige erg tropische soorten krijgen zelfs al koudeschade vanaf temperaturen lager dan 15 graden Celsius. Dat uit zich in lelijk ontsierende (brand)vlekken op de bladeren. Zet je plant dus het hele jaar door in de verwarmde woonkamer.
Voor de maximumtemperatuur gelden geen speciale eisen.
2.3 Standplaats
Bij het kiezen van een standplaats van de meest spectaculaire alocasiasoorten, zoals bijvoorbeeld de reuzentaro (Alocasia macrorrhizos), is de interieurinrichting vaak leidend. Dat is helemaal niet verkeerd, en misschien zelfs wel aan te raden, want het kan erg fraaie resultaten geven. Vergeet alleen niet om ook na te denken over de wensen van de plant. Juist die grote soorten kunnen bij een verkeerde standplaats namelijk lelijk uitgroeien.
Het voornaamste aandachtspunt is licht. De felste zomerzon kan voor onaantrekkelijke brandplekken op de bladeren zorgen, maar voor de rest willen deze kamerplanten zo veel mogelijk licht. Wat er anders gebeurt is dat de bladstelen erg langgerekt worden en de plant scheef gaat groeien. In extreme gevallen kunnen ze daardoor erg instabiel worden. Om die reden is het sowieso aan te raden om je plant regelmatig te draaien.
Verder houden ze niet van tocht. Ook prefereren ze een zo hoog mogelijke luchtvochtigheid – al zijn de meeste soorten verrassend tolerant. Maar een plaats pal naast de radiator is echt af te raden.
2.4 Voeding
Vanaf de lente, als je plant weer flink aan de groei gaat, mag je wekelijks een dosis vloeibare plantenvoeding geven om een goede groei te ondersteunen. ’s Winters geen extra voeding geven.
2.5 Verpotten
Vanwege hun snelle groei mogen deze kamerplanten elke twee jaar verpot worden in verse aarde. Kies alleen een substantieel grotere pot als je merkt dat je om de dag water moet geven, want over het algemeen staan ze het liefste met hun wortels betrekkelijk dicht opeen.
Standaard kamerplantengrond is prima: vrij luchtig maar toch voedselrijk.
2.6 Snoeien
Bij alocasia’s die geen stam vormen (zie voor meer informatie het kopje Soorten eerder in dit artikel) is snoeien niet mogelijk. Je kunt alleen lelijke of verdorde bladeren wegknippen.
Heb je een olifantsoor die wel een stam vormt, dan zijn er wat meer mogelijkheden en aandachtspunten. In de eerste plaats moet je er altijd voor zorgen dat je een blad dat begint te verdorren niet met de hand van de stam trekt. Dan kan er namelijk een te grote wond ontstaan. Beter is om de bladsteel af te snoeien op enkele centimeters van de stam. Dan ziet je plant er toch weer mooi uit en heeft-ie verder geen last van het snoeien. Verwijder de rest van het blad dan pas als het bruin en verdord is, door het voorzichtig van de stam te trekken.
De stam zelf kun je in principe ook snoeien, maar succes is niet gegarandeerd. Doe het dus alleen als het echt niet anders kan, bijvoorbeeld omdat je alocasia veel te groot is geworden. Omdat het zo’n zware operatie is kun je het ’t beste alleen doen als de plant goed aan de groei is, bijvoorbeeld in de lente. Gebruik een grote takkenschaar of een scherpe zaag om een zo fraai mogelijke wond te krijgen.
Snoei terug tot vlak bij de grond. Als de plant weer opnieuw uitloopt, zal dat waarschijnlijk toch vanuit de wortels zijn. Nu we het toch over wortels hebben: pas tegelijkertijd ook wortelsnoei toe en plaats je plant in een substantieel kleinere pot. De waterbehoefte is immers drastisch gedaald en in een te grote pot krijg je anders al snel wortelrot.
Het is de moeite om de stam te proberen te stekken. Zie daarvoor het kopje Vermeerderen hieronder.
Overigens is het sap van olifantsoren licht giftig. Draag dus handschoenen tijdens een snoeibeurt en was je handen goed na het snoeien.
2.7 Vermeerderen
Deze kamerplanten vormen onder de grond verdikte knollen of wortelstokken. Na verloop van tijd zullen daar worteluitlopers aan komen, die je bovengronds kun herkennen doordat zich nieuwe groeipunten vormen. Al deze knollen kun je uit de pot halen en vervolgens apart oppotten om zo nieuwe planten te krijgen. Dat is ook de beste en simpelste manier om deze planten te vermeerderen.
Deze knollen worden trouwens ook best vaak los verkocht. Zie voor meer informatie het kopje Kopen verderop in dit artikel.
Alocasia’s zijn in theorie ook op te kweken uit zaad. Zaden zijn in Nederland echter (bijna) niet te koop en het is bovendien een project voor de echte liefhebber. Je hebt circa 25 graden bodemwarmte nodig en een hoop geduld. Het kan een paar weken tot enkele maanden duren voordat de zaden ontkiemen. Plus nog een paar jaar voordat het een beetje een plant van enig formaat wordt. Niet iets dat we je zomaar aan zouden raden dus.
Bij sommige alocasia’s is het daarnaast mogelijk om te stekken. Als het een soort is die stammetjes vormt althans, want bladstekken nemen werkt niet. Neem een stuk stam van ten minste 10 centimeter lengte, eigenlijk liever 15 tot 20, verwijder alle bladeren en plaats hem enkele centimeters diep in licht vochtige zaai- en stekgrond. Zet de stek weg op een warme plaats. Het kan enkele weken duren voordat hij wortels gaat vormen; stekpoeder kan helpen.
Kleinblijvende soorten zoals A. cucullata zijn ook te stekken in water. Zet ze op een lichte en warme plaats, ververs regelmatig het water en wacht enkele weken. Zie ook de foto hierboven.
Topstekken hebben de meeste kans op succes. Eventuele kleine bovenste blaadjes kun je laten zitten. Verwijder de rest om het vochtverlies te beperken.
2.8 Bloeiwijze
Het komt niet vaak voor in de huiskamer, maar alocasia’s kunnen bloeien. Verwacht echter geen grote of felgekleurde bloemen. De bloeiwijze is die van een typische aronskelkachtige: een bloeikelk, groenig of roomwit van kleur, klein in vergelijking met de rest van de plant, vaak zelfs ronduit onopvallend, dicht bij de grond en verborgen door de bladeren; en met een doorgaans zwakke maar onaangename geur (tenzij je een Alocasia odora hebt). Zie ook de foto’s hierboven en hieronder.
Het is wat ons betreft niet nodig om te bloeien weg te knippen, zoals sommige mensen adviseren. Bloeien kost de planten weliswaar aardig veel energie, maar bij een goed groeiend exemplaar zou dat geen enkel probleem moeten zijn. Sterker nog, je zou het juist moeten zien als een beloning voor een goede verzorging. Daarbij zijn de bloemen al met al toch best aardig om te zien.
Na de bloei kunnen zich vlezige besjes vormen die uiteindelijk oranje of felrood afrijpen. Daar moeten de bloemen echter wel voor bevrucht worden. Zelfbevruchting is zo goed als onmogelijk en de kans dat er gelijktijdig meerdere bloemen in je plant zitten (en bloeirijp zijn) is al net zo verwaarloosbaar, dus in de woonkamer zal dat niet gebeuren.
2.9 Ziektes en plagen
Soms hebben alocasia’s spint of luis. ’s Zomers kun je je plant een tijdje buiten zetten. Enkele malse regenbuitjes helpen vaak al heel veel. Of zet hem even onder de douche. Bij ernstige besmettingen een biologisch bestrijdingsmiddel gebruiken volgens de aanwijzingen op de verpakking. Probeer ook de oorzaak aan te pakken: vaak krijgen spint en luis pas een kans bij een veel te lage luchtvochtigheid.
2.10 Overige tips bij de verzorging
- Alocasia’s kunnen guttatie vertonen. Dat betekent dat er druppels water aan de bladranden hangen en er soms ook vanaf vallen. In principe kan dit geen kwaad, behalve misschien voor je vloer. Net iets minder water geven kan helpen.
- Als het onderste blad doorbuigt, betekent dat normaal gesproken dat het afsterft. Dat zal regelmatig gebeuren als de plant goed groeit en is dus geen reden tot zorg zolang de andere bladeren nog gewoon overeind staan. Als je dit lelijk vindt kun je het blad gewoon wegsnoeien.
- Meerdere gele bladeren duiden op een probleem met gieten: te veel of te weinig water. Je kunt eenvoudig testen wat precies de oorzaak is door je vinger enkele centimeters diep in de potgrond te steken. Is die flink nat, probeer dan wat minder te gieten. Is de grond juist heel droog, verwen je plant dan met een flinke plets water.
- Bruine punten en bruine vlekken langs de bladrand komen door een te lage luchtvochtigheid, zeker als de bladeren daarnaast slap omlaag hangen. Probeer de luchtvochtigheid wat te verhogen, bijvoorbeeld door de plant dicht bij andere kamerplanten te plaatsen of door regelmatig te vernevelen.
3. Alocasia (olifantsoor) kopen: waar moet je op letten en waar kan het?
Alocasia’s zijn tot ons plezier op steeds meer plaatsen te koop, in tuincentra maar ook online. Zoals we aan het begin van dit artikel bij het kopje Soorten uitgebreid hebben beschreven, is het assortiment nogal fors. Als je echt iets speciaals zoekt, is het zeker aan te raden om ook even online rond te kijken. Let trouwens wel op bij planten die het label “(zeer) zeldzaam” dragen: dat is namelijk in de meeste gevallen slechts een halve waarheid, bedoeld om het vaak forse prijskaartje te flatteren.
Er zijn verder eigenlijk geen speciale aandachtspunten bij het kopen, omdat alocasia’s hun eventuele ongenoegen goed laten zien. Als een plant ongezond is, zul je dat dus vanzelf zien, bijvoorbeeld omdat de bladeren erg doorhangen of vergeeld zijn.
Houd er rekening mee dat de plant er eenmaal thuis waarschijnlijk even een tijdje wat minder goed uitziet. Olifantsoren zijn typisch van die planten waar je in het tuincentrum op slag verliefd op kunt worden, met hun spectaculair grote bladeren, om er dan thuis achter te komen dat je woonkamer geen tropische plantenkas is – met alle gevolgen van dien. Meestal overleven deze planten dat wel, alleen zullen de bladeren die er in het tuincentrum aan zitten, waarschijnlijk deels verwelken. Niets ongewoons, maar het kan even schrikken zijn. Pak de plant in elk geval goed in als je ’s winters gaat shoppen, om ervoor te zorgen dat hij geen extra klap krijgt van kou tijdens het vervoer.
Naast als plant zijn alocasia’s ook te koop als wortelknol (taro). Het nadeel is dat je nooit helemaal zeker weet hoe de plant eruit zal komen te zien, maar het grote voordeel is dat het vervoer buitengewoon eenvoudig is en dat de knollen lang houdbaar zijn. Bovendien is het doorgaans heel simpel om ze weer aan de gang te krijgen. Zet ze gewoon in een pot met licht vochtige potgrond op een warme plaats en wacht een paar weken. De knol moet ten minste even diep worden geplant als hij zelf hoog is, zodat de grote bladeren stabiel blijven als hij eenmaal uitloopt.
Eén opmerking: het kan moeilijk zijn om te zien welke kant van de alocasiaknol boven of onder moet. Gelukkig maakt het niet zo veel uit. Wil je het toch proberen? Kijk dan naar de vorm. De bovenkant, waar de bladeren uit moeten gaan komen, is meestal tamelijk afgeplat, terwijl hij aan de kant van de wortels juist uitloopt in een puntje.
Net zoals veel andere aronskelkachtigen kan het sap van alocasia’s licht giftig zijn voor mensen en huisdieren zoals honden en katten bij inslikken. Houd daar dus rekening mee als je overweegt om één van deze kamerplanten in huis te nemen.
Op dit artikel rust auteursrecht. Zonder onze toestemming is overnemen verboden.