De bananenplant (Musa) is een gewilde kamerplant. Het is niet heel gemakkelijk om het een banaan goed naar de zin te maken, maar als het je lukt, brengt hij je hele huiskamer in een feestelijke exotische sfeer met zijn enorme bladeren. Hoe zorg je bij bananenplanten voor een goede groei, waar kun je deze kamerplanten kopen en waar moet je dan op letten? Dat en meer bespreken we in dit artikel in vier punten:
- Inleiding: wat is de bananenplant (Musa) voor plant?
- Verzorging bananenplant (Musa)
- Bananenplant kopen: waar moet je op letten en waar kan het?
- Reacties (2)
1. Inleiding: wat is de banaan voor plant?
Er zijn maar weinig kamerplanten met zo’n karakteristieke tropische uitstraling als de banaan. Toch zijn lang niet alle planten uit het geslacht Musa tropisch van oorsprong. Sommige soorten zijn zelfs winterhard! Waar bananenplanten van nature voorkomen, hoe ze daar groeien en welke soorten er allemaal zijn bespreken we hieronder.
1.1 Habitat
Veruit de belangrijkste bananensoort is Musa acuminata, ook wel dwergbanaan genoemd, met de nauw verwante wilde zoete banaan, Musa balbisiana, als goede tweede. Al is dat, om het zacht uit te drukken, een beetje een versimpeling. In de zeer lange cultuurgeschiedenis – de banaan is één van de oudste landbouwgewassen, die al duizenden jaren geleden werd aangeplant – is een haast onontwarbare kluwen van ondersoorten, hybriden en kweekvormen van beide soorten ontstaan. Desondanks is de kans erg groot dat de banaan die je in de supermarkt ziet liggen, of die je in het tuincentrum (binnen! – maar daarover straks meer) ziet staan, een Musa acuminata is.
Deze bananensoort is van oorsprong afkomstig uit de tropische gebieden van Zuidoost-Azië en Oceanië, meer bepaald uit onder meer Myanmar, Thailand, Cambodja en Maleisië in het noordwesten tot Indonesië, Papoea-Nieuw-Guinea en het uiterste noordoosten van Australië. Musa balbisiana komt van nature voor in het tropische oosten van India en delen van Zuid-China.
Er bestaat ook een kruising tussen beide soorten, Musa x paradisiaca of plantagebanaan genaamd. Uit deze kruising en de talloze cultivars worden grote, (veel) minder zoete bananen gekweekt die we in Nederland kennen als bakbananen. Ook is er uit de plantagebanaan een wel zeer opvallende sierbananensoort gekweekt, Musa x paradisiaca ‘Ae Ae’, de bonte banaan. Zie ook de twee foto’s hieronder.
De waarde van de banaan als landbouwgewas werd zoals gezegd al vroeg onderkend door de mens, met als gevolg dat er nu in alle tropische landen van de wereld bananenplantages staan, van Azië tot Afrika en Midden- en Zuid-Amerika. Zolang de tropische zon uitbundig schijnt, er veel regen valt en de minimumtemperatuur ver boven het vriespunt blijft, blijkt het de banaan bar weinig uit te maken op welke geografische locatie hij zich precies bevindt. India is wereldwijd veruit de grootste producent, gevolgd door China en de Filippijnen.
Ondanks de grote hoeveelheid ondersoorten en cultivars kennen de bananenplanten in de wereldwijde commerciële teelt extreem weinig genetische variatie. Dat is ergens heel begrijpelijk. Van nature zitten bananen vol met zaadjes, die de eetervaring nogal negatief kunnen beïnvloeden (zie ook de foto bij het kopje Overige Musa-soorten verderop in dit artikel). Daarom zijn er soorten ontwikkeld met steriele vruchten, waar dus geen zaadjes in zitten. Dat eet wel zo prettig, maar het nadeel is dat de plant niet meer geslachtelijk kan worden voortgeplant. Dat is alleen nog mogelijk via vegetatieve vermeerdering, oftewel stekken.
En dat heeft ertoe geleid dat de bananenteelt wereldwijd goeddeels één grote monocultuur is, van genetisch identieke klonen. Gelukkig komen er steeds meer initiatieven om er wat meer genetische diversiteit in aan te brengen bij bananenplanten, maar dat is wel rijkelijk laat. De mogelijke gevolgen van zo’n eenvormige aanplant zijn namelijk genoegzaam bekend. In de eerste helft van de vorige eeuw stond heel Midden- en Zuid-Amerika vol met klonen van Musa acuminata ‘Gros Michel’. Tot er een besmettelijke schimmelsoort opdook, de Panamaziekte. Binnen luttele jaren werd bijkans het volledige bananenareaal vernietigd.
De huidige dominante cultivar, Musa acuminata ‘Cavendish’, heeft inmiddels ook al zijn eigen variant van de schimmelsoort die de Panamaziekte veroorzaakt. Voor de huiskamertuinier is het zeer onwaarschijnlijk dat dat merkbare gevolgen zal hebben. Maar dat de consument in de supermarkt er vroeg of laat mee geconfronteerd zal worden, lijkt zeker.
1.2 Groeiwijze
Er zijn veel mensen die de banaan geen plant, maar een boom noemen. Daar valt wat voor te zeggen. Bananen doen op latere leeftijd immers beslist boomachtig aan. Zelfs de dwergbanaan, Musa acuminata, die je in tuincentra regelmatig tegenkomt als schattig babybanaantje van hooguit enkele decimeters hoog, kan ruim manshoog worden.
En dan hebben we het nog niet eens over Musa ingens, de grootste bananensoort, die ronduit fenomenale afmetingen kan bereiken. Deze bananenboom kan meer dan twintig meter hoog worden, met een opvallend gladde stam tot drie meter in omtrek en bladeren van vijf meter lang. Het korte filmpje hieronder maakt goed duidelijk hoe indrukwekkend dat eruitziet:
Opmerkelijk genoeg is zo’n bananenboom feitelijk helemaal geen boom, maar een plant. En, in het geval van Musa ingens, de grootste kruidachtige plant ter wereld, om nog preciezer te zijn. De stam is namelijk opgebouwd uit de bladstelen van de bladeren die bovenaan de plant groeien. Dat wordt goed zichtbaar op het moment dat er een blad afsterft. Dan blijkt er aan het blad een lange steel te zitten, die een groot deel van de (schijn)stam omhult. De bladeren groeien van binnenuit, dus het nieuwste blad zit helemaal in het hart van de bananenplant, en de oudste bladeren zitten aan de buitenkant.
Dat betekent ook dat je bananen, in tegenstelling tot zo’n beetje alle ‘echte’ bomen, niet kunt snoeien. De verzameling bladeren die de schijnstam vormt, kan niet vertakken. Vaak zal de plant dan ook tot de grond toe afsterven als de stam zwaar beschadigd raakt, of dat nu komt door een snoeibeurt, (strenge) vorst of iets anders.
Hetzelfde gebeurt na de bloei. Het hele bovengrondse deel verwelkt dan. (Zie voor meer over de bananenbloem het kopje Bloeiwijze verderop dit artikel.)
Dat hoeft echter nog niet te betekenen dat dan ook meteen de hele plant sterft. Onder de grond zit namelijk een grote knol, van waaruit de plant opnieuw kan uitlopen. In de commerciële teelt wordt die eigenschap handig ingezet door de plant na de bloei en de daaropvolgende bananenoogst te kappen, waarna er vanzelf een nieuwe plant teruggroeit. Ook de huiskamertuinier kan deze methode van verjonging toepassen wanneer zijn bananenboom tegen het plafond is gegroeid (zie ook het kopje Snoeien later in dit artikel).
Een andere opvallende eigenschap is de mogelijkheid om zich via ondergrondse uitlopers, ‘pups’, te vermeerderen. Het meest extreme voorbeeld is Musa itinerans, vrij vertaald de ‘reizende banaan’, die bijna twaalf meter hoog kan worden en dusdanig lange, woekerende uitlopers produceert dat de babyplantjes tot wel een meter van de moederplant tevoorschijn kunnen komen. De huis-, tuin- en keukenbanaan Musa acuminata die ook als kamerplant algemeen is kan eveneens uitlopers produceren, maar die zitten meestal zeer dicht tegen de moederplant aan. Je kunt dit soort uitlopers trouwens gemakkelijk stekken; zie voor meer daarover het kopje Stekken verderop in dit artikel.
Bananen hebben in hun natuurlijke habitat een onstuimig hoog groeitempo. Een kiemplantje kan al binnen een jaar enkele meters hoog zijn geworden én hebben gebloeid, waarna het als gezegd zal afsterven en de cyclus opnieuw begint.
1.3 Soorten
De bananenplanten die in het tuincentrum worden aangeboden als kamerplant zijn dwergbananen (Musa acuminata), net zoals de bananen in de supermarkt – of één van de vele ondersoorten en cultivars. Er bestaan echter ook nog heel wat andere Musa-soorten, en er zijn zelfs bananen die tot een ander geslacht behoren. Deze drie assortimenten bespreken we hieronder in meer detail.
1.3.1 Musa acuminata
De soort M. acuminata zelf kan tot ongeveer drie meter hoog worden, met bladeren van ongeveer twee meter lengte. De stam is tamelijk donkergroen en de bladeren zijn frisgroen. Als ze in helder licht groeien ontwikkelen nieuwe bladeren fraaie blauwachtige tot paarse vlekken, die bij oudere bladeren langzaam vervagen.
Van Musa acuminata bestaan diverse kweekvormen. Voor de huiskamertuinier zijn de meest relevante:
- Musa acuminata ‘Dwarf Cavendish’: als de soort, maar dan maximaal half zo groot. De meeste bananenplanten die zonder precieze naamaanduiding worden verkocht zijn van dit type. Door zijn formaat is de ‘Dwarf Cavendish’ zeer geschikt voor in de huiskamer.
- Musa acuminata ‘Tropicana’: als ‘Dwarf Cavendish’.
- Musa acuminata ‘Super Dwarf Cavendish’: nog iets kleiner dan de ‘Dwarf Cavendish’; de plant kan al bij hoogtes iets boven een meter bananen produceren. Wel zijn ook de banaantjes wat kleiner (bij ‘Dwarf Cavendish’ zijn de bananen even groot als die van de in de bananenteelt veel aangeplante M. acuminata ‘Cavendish’). De groeiwijze van de ‘Super Dwarf’ is daarnaast wat compacter, hetgeen zich uit doordat de bladeren wat dichter over elkaar heen liggen.
- Musa acuminata ‘Grand Nain’ (ook: ‘Grande Naine’): deze soort is in het dagelijks taalgebruik beter bekend als de Chiquitabanaan. Net wat minder geschikt voor de huiskamer omdat-ie inderdaad vrij ‘grand’ kan worden: tot vier meter hoog.
1.3.2 Overige Musa-soorten
Daarnaast zijn er heel wat andere Musa-soorten in de handel die geschikt zijn om te houden als kuipplant of zelfs als tuinplant, het hele jaar buiten (zie ook het kopje Verzorging als tuinplant verderop in dit artikel). Een kort overzicht:
- Musa basjoo (Japanse vezelbanaan): de populairste tuinbanaan. Zeer winterhard, de meest winterharde bananensoort, al sterft het bovengrondse deel wel af bij vorst. De plant loopt het volgende voorjaar dan echter weer uit vanuit de wortelknol. Tot vier meter hoog. Als hij vorstvrij wordt overwinterd kan hij bananen produceren, maar die zitten vol pitjes en zijn bovendien smakeloos, waardoor ze als oneetbaar moeten worden beschouwd. Zie ook de afbeelding hierboven.
- Musa ‘Dajiao’ of ‘Da Jiao’: een kruising tussen Musa balbisiana, de wilde zoete banaan, en M. sikkimensis (zie onder). Qua uiterlijk goed vergelijkbaar met M. basjoo. Redelijk winterhard, al is het beter om hem vorstvrij te overwinteren, zodat de stam niet afvriest. Deze soort kan in dat geval namelijk al binnen twee jaar eetbare bananen produceren.
- Musa sikkimensis (Darjeelingbanaan): een fraaie tuinbanaan met een relatief dikke, stevige stam, tot vier meter hoog. Bijna even winterhard als M. basjoo. Nieuwe bladeren zijn aantrekkelijk roodachtig gekleurd. De bananen zijn prima van smaak, maar ze zitten helaas zo vol met zaden dat ze eigenlijk oneetbaar zijn. De kweekvorm Musa sikkimensis ‘Red Tiger’ wordt net iets groter en heeft fraaie rode strepen op de bladeren.
- Musa velutina (roze dwergbanaan): geschikt als kuipplant, wordt maximaal twee meter hoog. Bloeit roze en produceert daarna vrij zoete, roze banaantjes. Zie ook de afbeelding hieronder.
1.3.3 Bananen uit andere geslachten dan Musa
Verder zijn er nog enkele bananensoorten die niet tot het geslacht Musa behoren:
- Ensete ventricosum (Ethiopische banaan): een bananensoort die goed als kuipplant gehouden kan worden, of, met voldoende bescherming in de winter en een heel beschut plekje, zelfs in de volle grond. Wordt niet meer dan een meter of drie hoog, maar krijgt wel al snel een imposant dikke stam. De bladeren zijn nogal smal en langwerpig in vergelijking met die van met Musa acuminata. De bananen zijn prima van smaak, maar ze zitten wel bomvol zaden.
- Ensete ventricosum ‘Maurelli’: een kweekvorm van de Ethiopische banaan met zeer decoratieve bladeren, aan de bovenkant paarsrood en van onderen donkerrood, en felrode nerven.
- Musella lasiocarpa (Chinese sierbanaan of heilige lotusbanaan): een laagblijvende bananensoort, tot ongeveer anderhalve meter hoog. Musella lasiocarpa is tamelijk winterhard, maar je kunt hem beter als kuipplant houden, zodat de stam ’s winters niet afsterft. Dan vormt zich na enkele jaren namelijk de zeer opvallende bloeiwijze: vanuit de grond komt een formidabel dikke stengel met een enorme heldergele bloemknop. Nadat de bloem zich heeft geopend kan die maanden blijven bloeien – in uitzonderlijke gevallen tot wel een jaar lang! Daarbij verspreidt de bloem een heerlijke geur, die zeer veel vlinders kan aantrekken. Zie ook de afbeelding hieronder.
2. Verzorging bananenplant (Musa)
De banaan is eigenlijk best snel tevreden in de huiskamer. Althans, dat wil zeggen: voor een grote tropische bladplant. In vergelijking met veel andere kamerplanten is het verhaal helaas een stukje minder gunstig. Als je voor een echt goede groei wilt zorgen, zul je daar flink je best voor moeten doen. Wat daar allemaal bij komt kijken en hoe je dat het beste aanpakt, bespreken we hieronder puntsgewijs.
Naast als kamerplant, kun je sommige bananensoorten overigens ook houden als tuinplant. Uiteraard gaat de verzorging dan wel net even anders. Wat dat precies inhoudt bespreken we zodoende apart, bij het kopje Verzorging als tuinplant verderop in dit artikel.
2.1 Water geven
Midden in de zomer, bij een goede groei, als de zon op zijn hoogst staat en de thermometer tropische waarden aantikt, behoort de bananenplant tot de dorstigste kamerplanten die er zijn. De dunne, op geen enkele manier tegen uitdroging beschermde bladeren van een flink exemplaar verdampen bij dergelijke omstandigheden liters water per dag. Je mag dan ook rijkelijk gieten. Kijk er niet vreemd van op als het water geven zo’n beetje iedere dag moet.
Dat verandert vrij drastisch in het winterseizoen, en helaas krijgen veel huiskamertuiniers daar problemen mee. Met het afnemen van de omgevingstemperatuur en de lichtintensiteit neemt ook de groeisnelheid af. Hartje winter zijn de meeste planten bijna volledig in rust. Houd de potgrond dan licht vochtig, maar beslist niet nat. Anders is wortelrot een reëel risico.
2.2 Temperatuureisen
Bananenplanten groeien het beste als de temperatuur ruim boven de 20 graden ligt. Voor de maximumtemperatuur gelden geen speciale eisen. De minimumtemperatuur moet niet onder de 10 tot 15 graden uitkomen als je de ambitie hebt om de plant in bloei te krijgen en zelf banaantjes te kweken (zie verder het kopje Bloeiwijze later in dit artikel). In alle andere opzichten zijn deze kamerplanten verrassend koudebestendig. Anders dan bij de meeste tropische bladplanten treedt echte koudeschade pas op bij temperaturen rond het vriespunt.
’s Winters is een wat koelere, lichte plaats dan ook te verkiezen boven een drooggestookte huiskamer. De groei gaat er hoe dan ook uit en warme, droge lucht zorgt alleen maar voor een verhoogde vatbaarheid voor ziektes en plagen zoals spint.
2.3 Standplaats
Licht is erg belangrijk voor het welzijn van Musa. Meer is eigenlijk altijd beter. Het is alleen altijd even oppassen als je een bananenplant verplaatst naar een plek waar hij direct in de felle middagzon staat. Dan kunnen de oude bladeren ‘verbranden’: lelijk verkleuren en vroegtijdig afvallen. In zo’n geval moet je de plant eerst laten wennen, bijvoorbeeld door hem in eerste instantie enkele weken alleen direct licht ’s ochtends of ’s avonds te geven, en hem dan langzaam steeds meer ook midden overdag in de zon te zetten.
Regelmatig draaien is aan te bevelen voor een evenwichtige groei. De stam zal niet snel heel scheefgroeien, maar aan de bladeren kun je toch al gauw zien dat de plant niet helemaal mooi symmetrisch is indien je hem niet genoeg draait.
Het mag niet verbazen dat een plaats vlak naast een radiator niet te verkiezen is. Bananenplanten zijn niet gesteld op droge, hete lucht.
Verder zijn de bladeren tamelijk kwetsbaar. Probeer de ergste tocht te vermijden en zet de plant niet op een plekje waar er dikwijls mensen, gordijnen of andere zaken tegenaan stoten. Dat zorgt al snel voor erg grote bruine punten. Hoewel dat voor de plant min of meer onschadelijk is, is het visueel bepaald niet aantrekkelijk.
Een laatste noot over de standplaats: bananen kunnen guttatie vertonen, waarbij er druppels van de bladeren vallen. Dat is een onschuldig verschijnsel (lees verder over guttatie bij het kopje Overige tips bij de verzorging, later in dit artikel). Nu ja, onschuldig voor de banaan, maar niet voor kwetsbare ondergronden. Zet je banaan daarom bij voorkeur niet (onbeschermd) boven een mooie houten parketvloer of boven een voorwerp dat niet nat mag worden, zoals een elektrisch apparaat.
2.4 Voeding
Vanwege hun hoge groeitempo verlangen bananenplanten vanaf de lente tot en met het einde van de zomer elke twee weken of zelfs iedere week een dosis vloeibare plantenvoeding volgens de aanwijzingen op de verpakking. ’s Winters en als de plant slechts langzaam groeit geen extra voeding geven.
2.5 Verpotten
Een veelgemaakte vergissing bij bananenplanten is om hun pot ‘op de groei’ te kiezen, oftewel: een pot te nemen die flink te groot is voor de huidige plant. Op zichzelf heel begrijpelijk, want deze planten kunnen erg hard groeien en bovendien hoef je met een lekker forse pot ’s zomers niet elke dag water te geven. Toch blijkt het vaak een misslag te zijn. Dat komt omdat de herfst altijd sneller kan aanbreken dan je had verwacht. En dan zit je met een banaan in een veel te grote pot, in een seizoen waarin wortelrot sowieso al een risico is.
Kortom, kies altijd een pot die er op het oog een beetje klein uitziet voor je banaan. Groeit hij harder dan verwacht, dan verpot je gewoon nog een keer later hetzelfde jaar. En anders hoef je je in elk geval niet (extra) zorgen te maken over wortelrot. Bovendien vinden bananen het prima om een beetje knus in hun pot te staan. Pas als de aarde goeddeels doorworteld is zal dat de groeisnelheid aantasten.
Gebruik bij het verpotten standaard potgrond, of anders een voedzaam maar goed waterdoorlatend grondmengsel.
Tip: als je van plan bent om je bananenplant ’s zomers buiten te zetten, zorg dan voor een mooie zware ompot. Zo’n vrij knusse pot heeft namelijk ook een nadeel: het maakt dat je plant behoorlijk gevoelig is voor omwaaien.
2.6 Snoeien
Bij een goede groei worden zelfs dwergbananen al binnen enkele jaren te groot voor de meeste huiskamers. Dat is lastig, want je kunt deze planten eigenlijk niet snoeien. (Waarom dat zo is bespraken we bij het kopje Groeiwijze eerder in dit artikel.)
Althans, snoeien kan wel, maar een banaan reageert daar heel anders op dan de meeste andere kamerplanten. Bij een lichte snoeibeurt groeit hij soms weer vrolijk door. Dan zijn de bladeren al snel even groot en hoog als voorheen, en ben je dus niets opgeschoten.
Bij een diepere snoeibeurt sterft de hele stam af. Dat kan beslist even schrikken zijn, zeker als je het niet had verwacht en je een flink groot exemplaar had staan. Toch sorteert een snoeibeurt van een te groot geworden banaan juist in zo’n geval het gewenste resultaat. Negen van de tien keer zal een gezonde plant daarna namelijk van onderaf weer uitlopen. Meestal staan de benodigde uitlopers (‘pups’) zelfs al klaar. Je hebt dan je plant effectief verjongd.
Een aandachtspunt is wel dat er soms heel wat meer dan één uitloper gaat groeien om de moederplant te vervangen. Als je daar niets aan doet, krijg je uiteindelijk een soort pol, een groepje, met allemaal vrij slappe plantjes die elkaar zo druk beconcurreren dat ze geen van allen kunnen uitgroeien tot een bananenboom met de statuur van het oude exemplaar. In zo’n geval is het zaak om de andere uitlopers weg te snoeien. Tegen de tijd dat de grootste een centimeter of dertig is, zou je goed moeten kunnen inschatten wat de dikste, stevigste en sterkste pup is. Laat alleen die zitten. De rest kun je eventueel stekken, als je het zonde vindt om ze weg te snoeien. Zie daarvoor het kopje Stekken hieronder.
Bij een snoeibeurt om te verjongen snijd je de plant het beste vrij dicht boven de grond af, bijvoorbeeld op ongeveer 10 centimeter erboven. Een stevig mes werkt vaak het gemakkelijkste, ook omdat de stam doorgaans te dik zal zijn voor een snoeischaar. Houd er rekening mee dat er bij een dergelijke operatie behoorlijk veel sap kan vrijkomen. Dat is voor zover ons bekend niet giftig, maar het kan vervelend gaan plakken als het opdroogt.
2.7 Vermeerderen
Er zijn twee manieren om bananenplanten te vermeerderen: door de uitlopers te stekken, of uit zaad.
2.7.1 Stekken
Stekken is bijzonder eenvoudig, omdat de bananenplant gewoonlijk uit zichzelf al kant-en-klare gewortelde stekjes voor je heeft klaarstaan. Dat zijn namelijk de uitlopers, de miniplantjes die je aan de voet van de bananenboom ziet. (Let op: niet elke plant heeft uitlopers, en er is voor zover ons bekend geen betrouwbare manier om de aanmaak van uitlopers te stimuleren, anders dan de moederplant zo diep terug te snoeien dat die komt te overlijden.)
Wel is het belangrijk om je te realiseren dat niet iedere uitloper al meteen geschikt is om te stekken. De echte kleintjes hebben meestal nog geen eigen wortels. Dan is het tamelijk zinloos om te proberen ze te stekken. Althans, waarom moeilijk doen als het ook gemakkelijk kan? Na enige tijd zal de uitloper immers vanzelf groot genoeg worden om een eigen wortelstelseltje te krijgen, en dus stekklaar zijn. In de regel is dat vanaf een hoogte van 15 tot 25 centimeter het geval.
Haal voor het stekken de plant helemaal uit zijn pot en verwijder voorzichtig een deel van de wortels rondom de babybanaan. Als het goed is zie je dan ook meteen of de pup zelf wortels heeft. Is dat onverhoopt toch niet het geval, doe het geheel dan weer terug in de pot en wacht nog enkele weken tot de pup een stukje groter is.
Heeft de uitloper wel al eigen wortels? Neem dan een scherp mes en snijd de ‘navelstreng’ door waarmee de pup aan de moederplant zit. Dat doe je door het mes tussen de beide stammetjes te zetten, zo dicht mogelijk bij de moederplant, en het recht mes omlaag te bewegen. Soms moet je even wrikken om de pup los te krijgen; de verbinding kan behoorlijk dik en stevig zijn.
Pot als laatste stap de babybananenplant op in zijn eigen potje en vul de weggenomen aarde weer aan bij de moederplant. Voor de stek kun je in principe normale potgrond gebruiken. Heeft de stek maar heel weinig wortels, dan is het beter om hem eerst in zaai- en stekgrond te zetten. Verwijder eventueel ook enkele van de onderste bladeren, zodat de plant minder vocht verliest. Na een maand of wat, als de stek één of twee nieuwe bladeren heeft gevormd en wat meer wortels heeft, kun je hem dan gewone potgrond geven.
2.7.2 Zaaien
Zaaien is een stuk uitdagender dan stekken, maar voor de meeste huiskamertuiniers is het op de keper beschouwd best goed te doen. Bovendien is het dé manier om een bijzondere bananenboom te kweken, want er zijn behoorlijk veel bijzondere soorten verkrijgbaar uit zaad, terwijl het aanbod van potplanten vrij karig te noemen is (zie verder het kopje Kopen later in dit artikel). En onder goede omstandigheden kan een petieterig kiemplantje binnen enkele jaren uitgroeien tot een mooie bananenboom (in het wild zelfs nog veel sneller), dus heel veel langzamer dan bij stekken gaat het beslist niet. Wel is het groeitempo in het eerste jaar meestal nog betrekkelijk laag.
Het zaaien gaat eigenlijk typisch zoals bij andere tropische plantensoorten. Eerst moet je de zaden licht beschadigen, bijvoorbeeld door ze aan één kant over een schuurpapiertje te halen (scarificeren). Laat ze dan 24 tot 48 uur weken in lauwwarm water. Zaai ze vervolgens vrij ondiep in wat zaai- en stekgrond, dek het geheel af met folie of iets vergelijkbaars om de luchtvochtigheid hoog te houden en zet het weg op een warme plaats. Dan volgt eigenlijk het lastigste deel: oefen je geduld. Het kan namelijk enkele maanden duren voordat de zaden ontkiemen.
Houd er bij vermeerdering uit zaad rekening mee dat als je plant banaantjes produceert, die best weleens oneetbaar zouden kunnen zijn. Dat is niet zozeer vanwege een slechte smaak als wel vanwege het feit dat ze bomvol zaden zitten. De supermarktbanaan komt uit een onvruchtbare kloon die zaadloze bananen produceert (zie ook het kopje Habitat eerder in dit artikel), maar een bananenplant uit zaad zal doorgaans zelf ook weer zaden voortbrengen.
2.8 Bloeiwijze
De bloeiwijze van bananenplanten is behoorlijk spectaculair. Uit het hart van een volgroeide boom komt een meer dan vuistdikke, meterslange stengel met een reusachtige bananentros eraan. Bij Musa acuminata, de dwergbanaan, van alle bananensoorten veruit het beste vertegenwoordigd in zowel de Nederlandse supermarkten als in de Nederlandse huiskamers, kan een dergelijke tros honderden bananen bevatten en vele tientallen kilo’s wegen.
Op de foto hierboven is zo’n tros goed in beeld. Helemaal onderaan, aan het uiteinde van de bloemstengel, zie je de mannelijke bloem. Die is paars en kan erg fors worden, veel groter dan een banaan. Zie ook de foto hieronder. Deze bloem is trouwens evengoed eetbaar, alhoewel de smaak heel anders is dan die van bananen: veel minder uitgesproken en ook veel minder zoet. Veganisten gebruiken ‘m ook wel als visvervanger: gepaneerd en gefrituurd kun je er best overtuigende vegan kibbeling van bereiden.
Boven de mannelijke bloem komen ringen, door kwekers ‘handen’ genoemd, van vrouwelijke bloemetjes in ontwikkeling, samen met het vruchtbeginsel. Dat vruchtbeginsel groeit uit tot de banaan. Het banaantje is eerst recht en wijst schuin omlaag, maar naarmate de banaan rijpt groeit het puntje tegen de zwaartekracht in omhoog. En ja, daarom zijn bananen krom. Zie voor een detailfoto van de ‘vingers’, dus de vruchtbeginsels met aan het einde de vrij onopvallende, witte vrouwelijke bloemen die later zullen uitgroeien tot bananen, de afbeelding hieronder.
Sommige bananensoorten die je in onze streken de volle grond kunt kweken kunnen met enig kunst- en vliegwerk verleid worden om te gaan bloeien. In de huiskamer, met Musa acuminata, is dat echter niet mogelijk.
Tenminste: bijna niet mogelijk. Bij een heel goede verzorging blijkt het toch te kunnen. Mocht je ook die ambitie willen ontwikkelen, bekijk dan vooral het filmpje hieronder, over een zeer toegewijde huiskamertuinier en de in zijn woonkamer geweekte bananentros:
2.9 Ziektes en plagen
Onder goede omstandigheden is Musa weinig vatbaar voor ziektes en plagen. Het is echter behoorlijk uitdagend om die goede omstandigheden ook ’s winters te bieden, en zodoende is het vrij gebruikelijk dat bananenplanten in dit seizoen last krijgen van plaaginsecten.
Spint is het meest algemeen, gevolgd door bladluis – de bananenplant is één van de toch vrij weinige kamerplanten die daar echt last van kunnen hebben. Vaak volstaat het om de plant enkele keren onder de douche te zetten om de beestjes weg te spoelen. Zet de douchekop op een vrij zachte straal en gebruik koud tot net handwarm water, zodat je de bladeren niet beschadigt. Schud ze na afloop uit om kalkvlekken tegen te gaan.
’s Zomers biedt een mals regenbuitje uitkomst. Let er wel op dat het niet te hard regent en vooral ook dat het niet waait, want de bladeren kunnen gemakkelijk aan flarden waaien en zijn bij te veel waterdruk ook gevoelig voor omknakken.
Bij met name bladluis kan een (mild), liefst biologisch bestrijdingsmiddel als aanvullende maatregel nodig zijn om de plaag echt de baas te worden. Volg de aanwijzingen op de verpakking.
En onder het motto ‘voorkomen is beter dan genezen’: weet dat bananenplanten vooral kwetsbaar zijn voor dergelijke plaaginsecten door een te lage luchtvochtigheid. Een standplaats in een vrij koele (minimaal 5 graden) maar wel lichte kamer kan in het winterseizoen uitkomst bieden; daar ontstaan dit soort problemen veel minder snel dan in de warme, drooggestookte huiskamer.
Naast spint en bladluis is wortelrot een vrij algemeen voorkomend probleem in de wintermaanden. Zie voor meer informatie het kopje Water geven eerder in dit artikel.
2.10 Verzorging als tuinplant
Raar maar waar: er bestaan bananensoorten die zo goed als volledig winterhard zijn in onze streken. Deze bananen kun je hier houden als kuipplant, dus ’s winters binnen, of zelfs als tuinplant, jaarrond buiten in de volle grond (zie ook de afbeelding hierboven). Soms kun je ze zelfs in bloei krijgen! Hoe je bananen als tuinplant moet verzorgen, bespreken we hieronder uitgebreid.
2.10.1 Geschikte soorten om buiten te houden
De meest gebruikelijke soorten die in de volle grond gehouden kunnen worden zijn Musa basjoo (Japanse vezelbanaan) en Musa sikkimensis. Musa ‘Dajiao’ is niet heel winterhard, maar voldoende voor de meeste winters in ons huidige klimaat.
Meer geschikt als kuipplanten zijn Musella lasiocarpa (enigszins vorstbestendig, rot vrij snel weg als het flink vriest en de grond vochtig is) en Ensete ventricosum (alleen in de volle grond te houden met grondige bescherming). Musa velutina (roze dwergbanaan) is nog minder winterhard en moet bij ons eigenlijk gewoon maar niet in de volle grond gehouden worden.
Tip: zie voor een uitgebreidere beschrijving van deze soorten het kopje Soorten eerder in dit artikel.
2.10.2 Volle grond of kuipplant?
Bij de keuze voor de volle grond of toch een kuip zijn er twee zaken van belang. Enerzijds is overwinteren in de volle grond het minste gedoe, maar anderzijds levert het ook het minste op. Zelfs een min of meer volledig winterharde soort als de Japanse vezelbanaan, Musa basjoo, zal bij vorst namelijk bovengronds geheel afsterven (zie de foto hierboven). Dat betekent dat je hem eigenlijk nooit echt groot zult krijgen, laat staan in bloei. Dat is best jammer, aangezien dat bij als kuipplant gehouden exemplaren prima haalbaar is. De bananen zijn overigens oneetbaar, maar evengoed is het een bijzondere ervaring om een bloeiende bananenplant te hebben staan.
(Noot: er is een tussenweg waarbij overwinteren in de volle grond wél gedoe is, maar je ook kans hebt om een meerjarig exemplaar te kweken. Je pakt daarbij de schijnstam heel goed in, met stro of noppenfolie bijvoorbeeld, om te voorkomen dat-ie stukvriest. Sommige hobbyisten doen er zelfs warmtekabels omheen. De bladeren sterven hoe dan ook af, maar als de stam de winter overleeft groeit de plant vanuit de stam verder en kun je dus elk seizoen een grotere bananenboom krijgen. Je kunt ook de kluit uitgraven en hem op een vorstvrije plaats overwinteren. Laat daarbij zo veel mogelijk wortels zitten en ook de stam; de bladeren overwinteren niet mee. Zie verder manier 1 bij punt 2.10.3 hieronder.)
De kluit van minder winterharde soorten moeten goed worden ingepakt met stro of noppenfolie om in strenge winters te voorkomen dat de wortels stukvriezen. Een soort als Musa velutina zou zonder bescherming zelfs bij lichte vorst al overlijden.
Wil je dat risico niet lopen en/of wil je je bananenplant graag in bloei laten komen? Dan is het zeer te overwegen om je banaan als kuipplant te houden: ’s zomers buiten, ’s winters binnen. Tip: neem een flink brede, lage kuip of zet hem in een zware ompot om te voorkomen dat-ie omwaait. Bananen zijn nu eenmaal vrij windgevoelig, en ook in de zomer kan het nog weleens flink waaien.
2.10.3 Overwinteren binnenshuis of in de schuur
Als je een echt grote banaan wilt kweken, of hem zelfs wilt laten bloeien, zul je hem vorstvrij moeten overwinteren. Dat kan op grofweg twee manieren:
- Als min of meer kale kluit, zonder bladeren. Deze methode is het meest geschikt voor grote planten. (En voor exemplaren die in de volle grond staan; zie ook punt 2.10.2 hierboven.) Verwijder de bladeren, maar laat de stam zitten. Plaats het geheel dan op een koele plek: minimaal 5 graden, liefst ook niet veel warmer. Het idee bij deze methode is dat je de groei volledig tot stilstand laat komen, dus geef slechts net voldoende water om de kluit niet geheel te laten uitdrogen.
- Als kamerplant. Geschikt voor kleinere bananen en soorten met een zeer geringe koudebestendigheid. Het is heel simpel: zoek een mooi plekje binnenshuis en zet je plant daar voor de duur van de winter. Een niet te warme, maar zeer lichte plaats is bij uitstek geschikt. Probeer de plant niet of nauwelijks te laten groeien; geef dus relatief weinig water en geen extra voeding.
Het beste moment om de planten binnen te halen is natuurlijk van jaar tot jaar net een beetje anders, maar over het algemeen is het in de nazomer tot het begin van de herfst, pakweg de maand oktober. Je zet ze pas weer buiten als de lente echt goed is begonnen. Meestal zal dat ongeveer in mei zijn.
2.10.4 Standplaats in de tuin
Of je je plant nu het hele jaar in de volle grond zet of alleen in de zomermaanden buiten in een pot in de tuin, de standplaats verdient nog wel enige aandacht. De toch wel vrij enorme bladeren zijn uiteraard zeer windgevoelig. De banaan heeft daar dan ook een beschermingsmechanisme tegen ontwikkeld: langs de zijnerven rafelt het blad in de wind al snel uit elkaar, zoals je bijvoorbeeld ziet in de openingsfoto van dit artikel. Niets om je zorgen over te maken, want het is puur natuurlijk en bovendien effectief om ergere schade te voorkomen.
Tegelijkertijd is het eindresultaat er één dat de meeste mensen toch minder fraai vinden dan wanneer de bladeren nog helemaal gaaf zijn. Het is daarom aan te bevelen om je bananenplant een plekje te geven waar-ie zo veel mogelijk tegen de wind beschut is. Vaak zal dat trouwens ook de warmste plaats zijn, dus dan sla je twee vliegen in één klap. Volle zon is een pré als je een zo groot mogelijke bananenplant wilt kweken. Zorg in dat geval ook voor veel water – in een droge zomer kan het nodig zijn om regelmatig te sproeien – en een hoop extra voeding.
Laatste overweging qua standplaats indien je je banaan in de volle grond zet: de meeste soorten, Musa basjoo voorop, produceren gedurende het jaar tal van uitlopers en kunnen dus vrij grote pollen vormen. Echt woekeren doen ze niet, maar de plant als geheel zal wel al snel groter en vooral breder worden dan één enkel bananenboompje. Houd daar dus rekening mee.
2.11 Overige tips bij de verzorging
- Bananenplanten kunnen guttatie vertonen. Dat betekent dat er druppels aan de uiteinden van de bladeren kunnen hangen. Soms is de guttatie zo hevig dat het van de bladeren druipt. Vanuit de plant bezien is guttatie een volstrekt onschuldig verschijnsel; zie het als een soort plantentranspiratie. Voor vloeren en andere oppervlaktes is het helaas wat minder onschuldig. Guttatiedruppels kunnen een enigszins kleverige plek achterlaten en vlekken veroorzaken. (Het vocht is voor zover ons bekend niet giftig voor mensen en huisdieren.) Als je er veel last van hebt, is het goed om te weten dat wat minder water geven en de luchtvochtigheid omlaag brengen guttatie tegengaan. Met enig beleid hoeft de plant daar geen hinder van te ondervinden.
- Bij een goede groei zal deze plant voortdurend oude bladeren verliezen. Doordat ze zo groot zijn, ziet dat er vaak dramatisch uit. Maar zo lang er niet meer bladeren verwelken dan er nieuwe aangroeien, is het absoluut niets om je zorgen over te maken.
- Als je oude bladeren verwijdert voordat ze volledig zijn verwelkt, kun je het beste een mes of schaar gebruiken om het blad af te knippen bij het punt waar het de stam bereikt. Het kan behoorlijk veel kracht vragen om een blad helemaal van de plant te trekken, en beschadigingen liggen dan ook zeker op de loer. Probeer nooit om delen die nog groen zijn helemaal van de stam te pellen.
- Nieuwe bladeren staan altijd fier overeind, maar van nature hangen de oudste, onderste bladeren van Musa behoorlijk omlaag, in elk geval het puntje. Dat is dus normaal.
- Als alle bladeren licht door beginnen te hangen en ze niet meer mooi plat zijn, maar zich een beetje V-vormig samenvouwen langs de hoofdnerf, is de kans groot dat je plant een flinke scheut water blieft.
- Soms kan het voorkomen dat de nieuwe groei enigszins misvormd is, meestal aan het begin van de lente, waardoor het blad niet ontrolt. Het zit dan eigenlijk klem in het voorgaande blad. De oplossing is om het oude blad weg te snijden; je kunt beter niet afwachten tot het vanzelf goed komt, want dan zal er vaak juist een nog ernstigere ‘file’ ontstaan.
- Soms worden de uitlopers of pups zo groot dat ze stevig beginnen te concurreren met de moederplant. Dat is voor beide planten niet goed. In zo’n geval is het tijd om de pup weg te snoeien. Met enig beleid kun je dergelijke uitlopers trouwens uitstekend stekken.
3. Bananenplant kopen: waar moet je op letten en waar kan het?
Bananenplanten in allerlei soorten en maten zijn uitstekend verkrijgbaar, bij tuincentra, online, maar zelfs ook bij supermarkten en bloemisten. Helaas gaat het dan bijna altijd om precies dezelfde soort: Musa acuminata, de dwergbanaan. Wil je één van de talrijke andere soorten, dan zul je die elders vandaan moeten halen. Althans, Musa basjoo, de Japanse vezelbanaan, staat soms nog weleens te koop bij tuincentra, vaak bij de buitenplantenafdeling.
Gelukkig zijn er diverse gespecialiseerde kwekers met een veel breder aanbod. Wil je nog exotischere bananensoorten, overweeg dan ook eens om zaden te kopen. Zaaien is weliswaar niet heel eenvoudig, maar als je succesvol bent is het erg leuk om een minibanaantje groot te zien worden – plus, dan kun je een soort kweken die (bijna) niemand anders heeft.
Hoewel de bananenplant door z’n grote bladeren behoorlijk expressief is en ziektes en andere mankementen ook door onervaren huiskamertuiniers meestal wel worden opgepikt, zijn er toch enkele aandachtpunten als je een banaan gaat kopen. Bruine punten en beschadigde bladeren zijn meestal niet zo erg; de plant maakt thuis toch snel genoeg nieuwe bladeren aan. Het aantal uitlopers per plant kan sterk verschillen, maar dat zegt niets over de conditie van de plant. Het is net wat je leuker vindt staan.
Verder worden bananenplantjes ook regelmatig aangeboden op minder conventionele plaatsen, zoals in supermarkten en bij bloemisten. Aangezien deze kamerplanten opmerkelijk ongevoelig zijn voor koudeschade, is er op zichzelf geen reden om aan de kwaliteit van dergelijke plantjes te twijfelen. De lage prijs komt doordat Musa nu eenmaal betrekkelijk gemakkelijk te kweken is en het bovendien in bulk gebeurt.
En als laatste: laat je niet te snel verleiden om een enorm grote banaan te kopen. Ondanks hun omvang hebben ze vaak een verrassend laag prijskaartje, en dan is de keuze al snel gemaakt. Eenmaal thuis blijkt echter vaak dat dergelijke exemplaren wel wat erg gewend zijn geraakt aan het comfortabel warme en vochtige klimaat in de kas van het tuincentrum. Beter neem je dan een wat kleinere plant, die minder moeite heeft zich aan te passen aan de omstandigheden in de huiskamer en die bovendien met een goede verzorging ook snel groter zal worden.
Voor zover ons bekend zijn bananenplanten niet giftig voor mensen of huisdieren.
Op dit artikel rust auteursrecht. Zonder onze toestemming is overnemen verboden.